Rond de voorlaatste eeuwwisseling stuitte de Amerikaanse onderwijzeres Mary Hunter Austin (1868-1934) tijdens een wandeling op een troepje Californische kuifkwartels, 'de gelukkigste bezoekers van de waterpaden': 'Ze spetteren in het ondiepe water, drinken gracieus, schudden regenbuitjes uit over hun volmaakte pluimage en gaan met zachte tevreden geluidjes weer op in het struikgewas om er hun veren te strijken en te schikken.'
De aanstekelijke wijze waarop Austin over haar wandelervaringen schreef, leidde ertoe dat Het land van weinig regen, waarmee ze in 1903 debuteerde, een bescheiden klassieker werd - zij het niet wereldwijd: het decor van haar natuurvertellingen waren de droge landen ten zuiden van Death Valley in Californië, een afgelegen streek waarvoor niet iedereen evenveel belangstelling had. In Nederland werd Austins boek nauwelijks opgemerkt, zelfs niet in het tijdschrift De levende natuur van Eli Heimans en Jac. P. Thijsse, de aartsvaderen van de natuurbescherming in de Lage Landen.
Des te opvallender zijn de parallellen tussen Austins natuurlyriek en de wijze waarop Thijsse zelf zijn verrukking onder woorden bracht over wat hij zag vliegen en bloeien. In zijn meesterwerk Het vogeljaar, een jaar na Austins boek verschenen, beschreef hij bijvoorbeeld het gedrag van de Nederlandse verwanten van de kuifkwartels, de patrijzen, die op eenzelfde wijze samenscharrelen, totdat er een potentiële vijand opdoemt: 'Ineens gaan alle koppen de hoogte in, dan verdwijnen de diertjes onder de struiken en een paar oogenblikken later vliegt de heele koppel op, zwenkt naar rechts en zeilt in een verbazende vaart over den heuvelrand heen, de ronde vleugeltjes strak uitgespreid en ietwat naar omlaag gebogen.'
Een opmerkelijke verwantschap, omdat de Amerikaanse en de Nederlander van elkaars bestaan geen idee hadden, maar toeval is het niet. Zowel Austin als Thijsse stond in een traditie die terugging tot de Verlichting, tot de dagen van Voltaire en Rousseau, toen mensen voor hun plezier boswandelingen begonnen te maken. Meer nog werden ze geïnspireerd door een van de merkwaardigste figuren uit de vroege natuurbeweging: Henry David Thoreau, die zich in 1845 terugtrok in de bossen ten westen van Boston - zonder overigens het contact met de buitenwereld te verliezen - en daar tien jaar later zijn Walden over schreef.
Het was een boek waarin denkbeelden uit de Verlichting werden gecombineerd met natuurobservaties en spiritualiteit. Thijsse las het, onderging Thoreaus natuurliefde maar zocht vervolgens zijn eigen huiselijke weg (maar niet dan nadat hij Walden aan zijn vriend Frederik van Eeden had gegeven, die het in Nederland beroemd maakte). Austin las het eveneens en was misschien nog wel meer onder de indruk, getuige de eerste schrijfles die ze van haar moeder ontving: 'Je mag niet citeren, en vooral geen poëzie en Thoreau.'
Daaraan hield Austin zich, althans in Het land van weinig regen. Maar anders dan Thijsse trad ze rechtstreeks in Thoreaus voetsporen, niet alleen door de Amerikaanse wildernis in te trekken, maar vooral door haar notities erover te vervlechten met spirituele overwegingen. Zelfs de wolken boven de woestijn zag ze als 'de zichtbare manifestatie van de Geest die in de lege ruimte gevaren is'. Van de traditionele religie had ze daarentegen al vroeg afstand genomen: ''Kom', zeggen de kerken van de dalen na een reeks droge jaren, 'laten we om regen bidden.' Ze zouden beter meer bomen kunnen planten.'
Juist dit soort notities maken Austins werk lezenswaardig. Waar Thijsse, en hij niet alleen, vond dat natuurbehoud heel goed te verenigen was met technologische en economische vooruitgang, zag Austin al vroeg in dat de oprukkende menselijke beschaving tot ecologische rampen zou gaan leiden. Over een mooi veld - 'een paar stenige uitstulpingen, een volle bruine beek, een tikje menselijkheid, een door mocassins platgetreden voetpad' - dat aan stedenbouw overgeleverd dreigde te worden, schreef ze dat het 'vast niet gelukkiger' zou worden. 'Nee, zeker niet gelukkiger.'
Dat het ook anders kon, ondervond Austin bij de oorspronkelijke bewoners van de droge landen. Toen zij er neerstreek, waren de bittere oorlogen tegen de Paiute en Shoshone die er altijd hadden gewoond nog maar net achter de rug. De meeste indianen waren naar reservaten verdreven, maar hier en daar kwam Austin ze nog tegen, vrouwen en mannen die hun tradities nog niet waren vergeten. De mooiste en meest aangrijpende passages in Het land van weinig regen gaan over hun manier van overleven in een streek die voor bewoning nauwelijks geschikt was.
Het liep trouwens ook weleens verkeerd af, zoals de geschiedenis van Winnenap' leert, een Paiute-medicijnman die niet kon voorkomen dat er in zijn dorp een dodelijke epidemie uitbrak. Zijn tekortschieten betekende dat hij, volgens de gewoonte van zijn dorp, moest worden gedood. Met de slag van een scherpe bijl werd het vonnis voltrokken, waarna een wind uit het zuiden de besmettelijke ziekte verdreef. Troostrijk was volgens Austin het uiteindelijke lot van Winnenap': geen 'psalmenboekhemel', maar een hiernamaals dat vooral weids en uitgestrekt was, zoals het land waarin hij had geleefd. Ook het leven van de mandenmaakster Seyavi was hard en van betrekkelijk korte duur. Zoals alle indiaanse vrouwen werd ze al vroeg oud, aldus Austin, en op het eind van haar leven had de Paiute-vrouw maar één zekerheid: 'dat ze nu, nadat ze zich tot dit einde toe moedig heeft gedragen, niet als coyote terugkeert'.
Wat echter telde, was dat Winnenap' en Seyavi in harmonie leefden met het land waar ze geboren waren. Geen wonder dat Austin een voorvechter werd van de rechten van de indianen en van de vrouwen onder hen in het bijzonder. Later verbreedde haar activisme zich en maakte ze zich sterk voor alle vrouwen. Zo groeide ze uit tot een voorloper van het ecofeminisme, een leer die de neergang van natuur en milieu koppelt aan de overal dominante patriarchale samenleving. Er zit wat in - zowel in de beweging als in Austins veronderstelde rol als pionier - maar belangrijker is dat ze vooruitliep op de voorspellingen van de Club van Rome: lang voor de Tweede Wereldoorlog voorzag ze al waartoe de grenzeloze groei van de welvaart kon leiden.
Om Mary Austin nog één keer met Jac. P. Thijsse te vergelijken: zijn optimisme over de menselijke vooruitgang was begrijpelijk, ook in het licht van de bittere armoede die hij in Nederland met eigen ogen had gezien. Austins bezorgdheid was dat niet minder, omdat zij de neergang beleefde van de laatste oorspronkelijke bewoners van haar geliefde wildernis. Actueel zijn ze elk op hun eigen wijze. Sommigen zullen Austins sociale bewogenheid, gecombineerd met een vroege vorm van klimaatactivisme, misschien woke vinden - maar in een tijd dat de Amerikaanse natuur in brand staat, indianen nog altijd in reservaten wonen, discriminatie aan de orde van de dag is en vrouwenrechten door het Hooggerechtshof worden herroepen, kun je dan alleen maar zeggen: het kan niet woke genoeg zijn.
Hoe je daar ook over denkt, het is niet meer dan terecht dat Het land van weinig regen na bijna 120 jaar eindelijk in het Nederlands is verschenen, zodat het alsnog in De levende natuur kan worden gesignaleerd.
****
Uit het Engels vertaald door Barbara de Lange. Koppernik; 197 pagina's; € 21,50.
Verberg tekst